Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. wegvliegen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für wegvliegen (Niederländisch) ins Französisch

wegvliegen:

wegvliegen [znw.] Nomen

  1. wegvliegen (afvliegen)
    le départ; l'envol

wegvliegen Verb (vlieg weg, vliegt weg, vloog weg, vlogen weg, weggevlogen)

  1. wegvliegen (opstijgen; afvliegen)

Konjugationen für wegvliegen:

o.t.t.
  1. vlieg weg
  2. vliegt weg
  3. vliegt weg
  4. vliegen weg
  5. vliegen weg
  6. vliegen weg
o.v.t.
  1. vloog weg
  2. vloog weg
  3. vloog weg
  4. vlogen weg
  5. vlogen weg
  6. vlogen weg
v.t.t.
  1. ben weggevlogen
  2. bent weggevlogen
  3. is weggevlogen
  4. zijn weggevlogen
  5. zijn weggevlogen
  6. zijn weggevlogen
v.v.t.
  1. was weggevlogen
  2. was weggevlogen
  3. was weggevlogen
  4. waren weggevlogen
  5. waren weggevlogen
  6. waren weggevlogen
o.t.t.t.
  1. zal wegvliegen
  2. zult wegvliegen
  3. zal wegvliegen
  4. zullen wegvliegen
  5. zullen wegvliegen
  6. zullen wegvliegen
o.v.t.t.
  1. zou wegvliegen
  2. zou wegvliegen
  3. zou wegvliegen
  4. zouden wegvliegen
  5. zouden wegvliegen
  6. zouden wegvliegen
diversen
  1. vlieg weg!
  2. vliegt weg!
  3. weggevlogen
  4. wegvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für wegvliegen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
départ afvliegen; wegvliegen aanvang; aanvangstijd; afreis; afrit; afvaart; afvaren; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan
envol afvliegen; wegvliegen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
s'envoler afvliegen; opstijgen; wegvliegen afreizen; afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; groeien; groot worden; omhoogkomen; omvliegen; opgroeien; opstappen; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaaien; opwaarts vliegen; smeren; uitvliegen; vertrekken; verwaaien; verwijderen; wapperen; weggaan; wegreizen; wegstuiven; wegtrekken; wegwaaien

Wiktionary Übersetzungen für wegvliegen:

wegvliegen
verb
  1. vliegend een plaats verlaten
    • wegvliegen → s'envoler
  2. heel snel en plotseling een plaats verlaten
  3. een hoge verkoopsnelheid hebben