Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. rondlummelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für rondlummelen (Niederländisch) ins Französisch

rondlummelen:

rondlummelen Verb (lummel rond, lummelt rond, lummelde rond, lummelden rond, rondgelummeld)

  1. rondlummelen (niksen; rondhangen)
    traîner; flâner; traînasser
    • traîner Verb (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • flâner Verb (flâne, flânes, flânons, flânez, )
    • traînasser Verb (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )

Konjugationen für rondlummelen:

o.t.t.
  1. lummel rond
  2. lummelt rond
  3. lummelt rond
  4. lummelen rond
  5. lummelen rond
  6. lummelen rond
o.v.t.
  1. lummelde rond
  2. lummelde rond
  3. lummelde rond
  4. lummelden rond
  5. lummelden rond
  6. lummelden rond
v.t.t.
  1. heb rondgelummeld
  2. hebt rondgelummeld
  3. heeft rondgelummeld
  4. hebben rondgelummeld
  5. hebben rondgelummeld
  6. hebben rondgelummeld
v.v.t.
  1. had rondgelummeld
  2. had rondgelummeld
  3. had rondgelummeld
  4. hadden rondgelummeld
  5. hadden rondgelummeld
  6. hadden rondgelummeld
o.t.t.t.
  1. zal rondlummelen
  2. zult rondlummelen
  3. zal rondlummelen
  4. zullen rondlummelen
  5. zullen rondlummelen
  6. zullen rondlummelen
o.v.t.t.
  1. zou rondlummelen
  2. zou rondlummelen
  3. zou rondlummelen
  4. zouden rondlummelen
  5. zouden rondlummelen
  6. zouden rondlummelen
diversen
  1. lummel rond!
  2. lummelt rond!
  3. rondgelummeld
  4. rondlummelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für rondlummelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
flâner niksen; rondhangen; rondlummelen banjeren; drentelen; flaneren; lanterfanten; leeglopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; sjokken; slenteren; verdwaald zijn; voortsukkelen; vrijlopen
traînasser niksen; rondhangen; rondlummelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
traîner niksen; rondhangen; rondlummelen aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen