Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. opgroeien:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opgroeien (Niederländisch) ins Französisch

opgroeien:

opgroeien Verb (groei op, groeit op, groeide op, groeiden op, opgegroeid)

  1. opgroeien (groeien; groot worden)
    grandir; croître; pousser; dominer; s'envoler
    • grandir Verb (grandis, grandit, grandissons, grandissez, )
    • croître Verb (croîs, croît, croissons, croissez, )
    • pousser Verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • dominer Verb (domine, domines, dominons, dominez, )
    • s'envoler Verb

Konjugationen für opgroeien:

o.t.t.
  1. groei op
  2. groeit op
  3. groeit op
  4. groeien op
  5. groeien op
  6. groeien op
o.v.t.
  1. groeide op
  2. groeide op
  3. groeide op
  4. groeiden op
  5. groeiden op
  6. groeiden op
v.t.t.
  1. ben opgegroeid
  2. bent opgegroeid
  3. is opgegroeid
  4. zijn opgegroeid
  5. zijn opgegroeid
  6. zijn opgegroeid
v.v.t.
  1. was opgegroeid
  2. was opgegroeid
  3. was opgegroeid
  4. waren opgegroeid
  5. waren opgegroeid
  6. waren opgegroeid
o.t.t.t.
  1. zal opgroeien
  2. zult opgroeien
  3. zal opgroeien
  4. zullen opgroeien
  5. zullen opgroeien
  6. zullen opgroeien
o.v.t.t.
  1. zou opgroeien
  2. zou opgroeien
  3. zou opgroeien
  4. zouden opgroeien
  5. zouden opgroeien
  6. zouden opgroeien
diversen
  1. groei op!
  2. groeit op!
  3. opgegroeid
  4. opgroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opgroeien:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
croître groeien; groot worden; opgroeien aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; tieren; toenemen; vermeerderen; wassen
dominer groeien; groot worden; opgroeien bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; regeren; terughouden; uitrijzen; uittorenen; zich meester maken van
grandir groeien; groot worden; opgroeien aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog schieten; omhooggaan; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opschieten; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; uit de grond schieten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden
pousser groeien; groot worden; opgroeien aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
s'envoler groeien; groot worden; opgroeien afreizen; afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; omhoogkomen; omvliegen; opstappen; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaaien; opwaarts vliegen; smeren; uitvliegen; vertrekken; verwaaien; verwijderen; wapperen; weggaan; wegreizen; wegstuiven; wegtrekken; wegvliegen; wegwaaien

Wiktionary Übersetzungen für opgroeien:

opgroeien
verb
  1. de tijd tot de volwassenheid doorbrengen

Cross Translation:
FromToVia
opgroeien grandir upgrow — grow up