Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. opdrinken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opdrinken (Niederländisch) ins Französisch

opdrinken:

opdrinken Verb (drink op, drinkt op, dronk op, dronken op, opgedronken)

  1. opdrinken (leegdrinken; leegmaken; ledigen; uitdrinken)
    boire; se vider; verser; vider; achever; finir; terminer; débarrasser
    • boire Verb (bois, boit, buvons, buvez, )
    • se vider Verb
    • verser Verb (verse, verses, versons, versez, )
    • vider Verb (vide, vides, vidons, videz, )
    • achever Verb (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • finir Verb (finis, finit, finissons, finissez, )
    • terminer Verb (termine, termines, terminons, terminez, )
    • débarrasser Verb (débarrasse, débarrasses, débarrassons, débarrassez, )

Konjugationen für opdrinken:

o.t.t.
  1. drink op
  2. drinkt op
  3. drinkt op
  4. drinken op
  5. drinken op
  6. drinken op
o.v.t.
  1. dronk op
  2. dronk op
  3. dronk op
  4. dronken op
  5. dronken op
  6. dronken op
v.t.t.
  1. heb opgedronken
  2. hebt opgedronken
  3. heeft opgedronken
  4. hebben opgedronken
  5. hebben opgedronken
  6. hebben opgedronken
v.v.t.
  1. had opgedronken
  2. had opgedronken
  3. had opgedronken
  4. hadden opgedronken
  5. hadden opgedronken
  6. hadden opgedronken
o.t.t.t.
  1. zal opdrinken
  2. zult opdrinken
  3. zal opdrinken
  4. zullen opdrinken
  5. zullen opdrinken
  6. zullen opdrinken
o.v.t.t.
  1. zou opdrinken
  2. zou opdrinken
  3. zou opdrinken
  4. zouden opdrinken
  5. zouden opdrinken
  6. zouden opdrinken
en verder
  1. is opgedronken
diversen
  1. drink op!
  2. drinkt op!
  3. opgedronken
  4. opdrinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opdrinken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
achever ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken aankomen; afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; laatste gedeelte afmaken; ophouden; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
boire ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken borrel pakken; borrelen; drinken; een borrel drinken; neut nemen; uitschenken; zich laven; zich verkwikken; zijn dorst stillen; zuipen
débarrasser ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken afdekken; afhelpen; afruimen; bergen; bevrijden van; ledigen; leeggieten; leegmaken; opruimen; ruimen; uitgieten; uitschenken
finir ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken afdoen; afkrijgen; aflopen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; eten; fiksen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegeten; leeghalen; leegmaken; legen; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opvreten; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde lopen; uitkrijgen; uitraken; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; vreten
se vider ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken uitschenken
terminer ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; naar einde toewerken; ophouden; regelen; stoppen; ten einde dragen; teneindelopen; uitdragen; uitkrijgen; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; voldragen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
verser ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken bijstorten; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; deponeren; distribueren; doneren; geld overmaken; geven; gieten; gieten op; iemand iets toedienen; ingeven; ledigen; leeggieten; leegmaken; op rekening storten; opgieten; overboeken; overgieten; overschenken; overschrijven; overstorten; overzenden; ronddelen; schenken; storten; uitgieten; uitkeren; uitreiken; uitschenken; uitstorten; verdelen; vergieten; verstrekken
vider ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; uitdrinken gieten; ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegplunderen; leegpompen; leegroven; leegstelen; leegstorten; legen; lossen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; plunderen; schenken; uitgieten; uitgooien; uithalen; uitknijpen; uitladen; uitpersen; uitpompen; uitschenken; uitstorten; uitwerpen; uitzuigen