Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. inlaten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inlaten (Niederländisch) ins Französisch

inlaten:

inlaten Verb (laat in, liet in, lieten in, ingelaten)

  1. inlaten
    noyer; faire entrer; laisser entrer; admettre; s'occuper de; encastrer; s'engager dans
    • noyer Verb (noie, noies, noyons, noyez, )
    • admettre Verb (admets, admet, admettons, admettez, )
    • encastrer Verb (encastre, encastres, encastrons, encastrez, )

Konjugationen für inlaten:

o.t.t.
  1. laat in
  2. laat in
  3. laat in
  4. laten in
  5. laten in
  6. laten in
o.v.t.
  1. liet in
  2. liet in
  3. liet in
  4. lieten in
  5. lieten in
  6. lieten in
v.t.t.
  1. heb ingelaten
  2. hebt ingelaten
  3. heeft ingelaten
  4. hebben ingelaten
  5. hebben ingelaten
  6. hebben ingelaten
v.v.t.
  1. had ingelaten
  2. had ingelaten
  3. had ingelaten
  4. hadden ingelaten
  5. hadden ingelaten
  6. hadden ingelaten
o.t.t.t.
  1. zal inlaten
  2. zult inlaten
  3. zal inlaten
  4. zullen inlaten
  5. zullen inlaten
  6. zullen inlaten
o.v.t.t.
  1. zou inlaten
  2. zou inlaten
  3. zou inlaten
  4. zouden inlaten
  5. zouden inlaten
  6. zouden inlaten
diversen
  1. laat in!
  2. laat in!
  3. ingelaten
  4. inlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inlaten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
noyer notenboom
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
admettre inlaten aannemen; aantrekken; aanvaarden; accepteren; afgeven; als waar erkennen; autoriseren; bekennen; binnen laten; dulden; duren; erkennen; erop achteruitgaan; gedogen; geld inleveren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand toelaten; inleveren; inwilligen; laten; overhandigen; permitteren; rekruteren; ronselen; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; vergunnen
encastrer inlaten inbrengen; inpassen; invoegen; passen in
faire entrer inlaten binnen halen; binnendringen; binnenlaten; binnenleiden; binnenloodsen; binnenroepen; binnenvallen; deur openen; inbrengen; indringen; infiltreren; injagen; invallen; invoegen; naarbinnen laten; opendoen voor
laisser entrer inlaten binnen laten; binnenlaten; naar binnen laten; naarbinnen laten; toelaten
noyer inlaten onder water zetten; overspoelen; overstromen; stromende onder water zetten; verdrinken; verzuipen
s'engager dans inlaten binnenrijden; inrijden
s'occuper de inlaten aan tafel bedienen; bedienen; handelen; knoppen bedienen; leven; manipuleren; opdienen; opdissen; opereren; optreden; procederen; te doen hebben; te werk gaan; voorzetten; werken; zich bezighouden met