Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. de overhand hebben:


Niederländisch

Detailübersetzungen für de overhand hebben (Niederländisch) ins Französisch

de overhand hebben:

de overhand hebben Verb (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)

  1. de overhand hebben (heersen)
    régner; dominer; gouverner
    • régner Verb (règne, règnes, régnons, régnez, )
    • dominer Verb (domine, domines, dominons, dominez, )
    • gouverner Verb (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
  2. de overhand hebben (domineren; overheersen)
    dominer; avoir le dessus; contrôler; maîtriser; l'emporter sur
    • dominer Verb (domine, domines, dominons, dominez, )
    • contrôler Verb (contrôle, contrôles, contrôlons, contrôlez, )
    • maîtriser Verb (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )

Konjugationen für de overhand hebben:

o.t.t.
  1. heb de overhand
  2. hebt de overhand
  3. heeft de overhand
  4. hebben de overhand
  5. hebben de overhand
  6. hebben de overhand
o.v.t.
  1. had de overhand
  2. had de overhand
  3. had de overhand
  4. hadden de overhand
  5. hadden de overhand
  6. hadden de overhand
v.t.t.
  1. heb de overhand gehad
  2. hebt de overhand gehad
  3. heeft de overhand gehad
  4. hebben de overhand gehad
  5. hebben de overhand gehad
  6. hebben de overhand gehad
v.v.t.
  1. had de overhand gehad
  2. had de overhand gehad
  3. had de overhand gehad
  4. hadden de overhand gehad
  5. hadden de overhand gehad
  6. hadden de overhand gehad
o.t.t.t.
  1. zal de overhand hebben
  2. zult de overhand hebben
  3. zal de overhand hebben
  4. zullen de overhand hebben
  5. zullen de overhand hebben
  6. zullen de overhand hebben
o.v.t.t.
  1. zou de overhand hebben
  2. zou de overhand hebben
  3. zou de overhand hebben
  4. zouden de overhand hebben
  5. zouden de overhand hebben
  6. zouden de overhand hebben
diversen
  1. heb de overhand!
  2. de overhand gehad
  3. de overhand hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für de overhand hebben:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avoir le dessus de overhand hebben; domineren; overheersen iemand eronder krijgen
contrôler de overhand hebben; domineren; overheersen beheersen; bekijken; beteugelen; bezichtigen; checken; controleren; examineren; inspecteren; intomen; leerstof beheersen; nagaan; nakijken; natrekken; onder de knie hebben; overhoren; testen; toetsen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
dominer de overhand hebben; domineren; heersen; overheersen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; gezaghebben; groeien; groot worden; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; opgroeien; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; regeren; terughouden; uitrijzen; uittorenen; zich meester maken van
gouverner de overhand hebben; heersen aanvoeren; bedwingen; beheersen; besturen; beteugelen; bevel voeren over; commanderen; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; machtiger zijn; managen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; regeren; terughouden; voorzitten
l'emporter sur de overhand hebben; domineren; overheersen overbieden; overtreffen; voorbijstreven
maîtriser de overhand hebben; domineren; overheersen bedaren; bedwingen; beheersen; beperken; beteugelen; gezaghebben; heersen; in bedwang houden; indammen; inkapselen; inperken; intomen; leerstof beheersen; limiteren; macht uitoefenen; matigen; onder de knie hebben; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; regeren; terughouden; zich meester maken van
régner de overhand hebben; heersen beheersen; heerschappij voeren; heersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen

Verwandte Übersetzungen für de overhand hebben