Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. opsnuffelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opsnuffelen (Niederländisch) ins Spanisch

opsnuffelen:

opsnuffelen Verb (snuffel op, snuffelt op, snuffelde op, snuffelden op, opgesnuffeld)

  1. opsnuffelen (uitvissen)
    buscar

Konjugationen für opsnuffelen:

o.t.t.
  1. snuffel op
  2. snuffelt op
  3. snuffelt op
  4. snuffelen op
  5. snuffelen op
  6. snuffelen op
o.v.t.
  1. snuffelde op
  2. snuffelde op
  3. snuffelde op
  4. snuffelden op
  5. snuffelden op
  6. snuffelden op
v.t.t.
  1. heb opgesnuffeld
  2. hebt opgesnuffeld
  3. heeft opgesnuffeld
  4. hebben opgesnuffeld
  5. hebben opgesnuffeld
  6. hebben opgesnuffeld
v.v.t.
  1. had opgesnuffeld
  2. had opgesnuffeld
  3. had opgesnuffeld
  4. hadden opgesnuffeld
  5. hadden opgesnuffeld
  6. hadden opgesnuffeld
o.t.t.t.
  1. zal opsnuffelen
  2. zult opsnuffelen
  3. zal opsnuffelen
  4. zullen opsnuffelen
  5. zullen opsnuffelen
  6. zullen opsnuffelen
o.v.t.t.
  1. zou opsnuffelen
  2. zou opsnuffelen
  3. zou opsnuffelen
  4. zouden opsnuffelen
  5. zouden opsnuffelen
  6. zouden opsnuffelen
en verder
  1. is opgesnuffeld
  2. zijn opgesnuffeld
diversen
  1. snuffel op!
  2. snuffelt op!
  3. opgesnuffeld
  4. opsnuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opsnuffelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
buscar afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
buscar opsnuffelen; uitvissen aankopen; aanschaffen; afhalen en meenemen; afzoeken; beproeven; halen; iets opzoeken; keuren; kopen; naslaan; nazoeken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opzoeken; pakken; tegemoetzien; testen; uitkijken naar; verkrijgen; verwachten; verwerven; vinden; vooruitzien; zien te vinden; zoeken