Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. ontnemen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontnemen (Niederländisch) ins Spanisch

ontnemen:

Konjugationen für ontnemen:

o.t.t.
  1. ontneem
  2. ontneemt
  3. ontneemt
  4. ontnemen
  5. ontnemen
  6. ontnemen
o.v.t.
  1. ontnam
  2. ontnam
  3. ontnam
  4. ontnomen
  5. ontnomen
  6. ontnomen
v.t.t.
  1. heb ontnomen
  2. hebt ontnomen
  3. heeft ontnomen
  4. hebben ontnomen
  5. hebben ontnomen
  6. hebben ontnomen
v.v.t.
  1. had ontnomen
  2. had ontnomen
  3. had ontnomen
  4. hadden ontnomen
  5. hadden ontnomen
  6. hadden ontnomen
o.t.t.t.
  1. zal ontnemen
  2. zult ontnemen
  3. zal ontnemen
  4. zullen ontnemen
  5. zullen ontnemen
  6. zullen ontnemen
o.v.t.t.
  1. zou ontnemen
  2. zou ontnemen
  3. zou ontnemen
  4. zouden ontnemen
  5. zouden ontnemen
  6. zouden ontnemen
diversen
  1. ontneem!
  2. ontneemt!
  3. ontnomen
  4. ontnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontnemen [znw.] Nomen

  1. ontnemen
    el quitar; el privar de

Übersetzung Matrix für ontnemen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
llevar wegdragen
llevarse wegleiden
privar de ontnemen
quitar ontnemen afzetten; amputatie; amputeren; verwijderen; wegnemen
robar stelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
coger achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; afbedelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; grijpen; halen; iets onverwachts doen; ketenen; klauwen; kluisteren; nemen; nuttigen; obsederen; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; plukken; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verrassen; verschalken; verstrikken; verzamelen; wat neervalt opvangen
hurtqr achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
llevar beroven van; depriveren; ontnemen; te kort doen aan hebben; aanleveren; aanvoeren; afgeven; afleveren; bestellen; bevel voeren over; bezorgen; brengen; commanderen; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; leveren; overhandigen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toeleveren; torsen
llevarse beroven van; depriveren; ontnemen; te kort doen achteruitgaan; afnemen; afvoeren; declineren; meedragen; minder worden; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
privar beroven van; depriveren; ontnemen; te kort doen beroven; ontzetten; roven; uit de macht ontzetten
privar de beroven van; depriveren; ontnemen; te kort doen beroven; ontstelen; roven
quitar beroven van; depriveren; ontnemen; te kort doen afhelpen; afnemen; afvegen; afwissen; afzonderen; beroven; bevrijden van; ecarteren; erafhalen; leegplunderen; lichten; loshalen; naar buiten halen; ontstelen; plunderen; reinigen; roven; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitnemen; uitplunderen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsnijden; wegwerken; zuiveren
remover beroven van; depriveren; ontnemen; te kort doen achteruitgaan; afnemen; beroeren; bewegen; declineren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; in beweging brengen; minder worden; omwoelen; rondroeren; verhuizen; verkassen
robar achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven van; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; achteruitgaan; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; beroven; bestelen; bietsen; declineren; gappen; grissen; inpikken; jatten; ladelichten; leegplunderen; minder worden; ontfutselen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; stelen; uitplunderen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken

Wiktionary Übersetzungen für ontnemen:

ontnemen
verb
  1. zorgen dat iemand ergens niet meer over beschikt

Cross Translation:
FromToVia
ontnemen desproveer; privar deprive — take something away; deny someone of something
ontnemen tomar; coger nehmen — eine Sache greifen
ontnemen hurtar; sustraer; descortezar; pelar; despojar; mondar; descubrir dépouiller — Traductions à trier suivant le sens