Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. nabezorgen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für nabezorgen (Niederländisch) ins Spanisch

nabezorgen:

nabezorgen Verb (bezorg na, bezorgt na, bezorgde na, bezorgden na, nabezorgd)

  1. nabezorgen (naleveren)

Konjugationen für nabezorgen:

o.t.t.
  1. bezorg na
  2. bezorgt na
  3. bezorgt na
  4. bezorgen na
  5. bezorgen na
  6. bezorgen na
o.v.t.
  1. bezorgde na
  2. bezorgde na
  3. bezorgde na
  4. bezorgden na
  5. bezorgden na
  6. bezorgden na
v.t.t.
  1. heb nabezorgd
  2. hebt nabezorgd
  3. heeft nabezorgd
  4. hebben nabezorgd
  5. hebben nabezorgd
  6. hebben nabezorgd
v.v.t.
  1. had nabezorgd
  2. had nabezorgd
  3. had nabezorgd
  4. hadden nabezorgd
  5. hadden nabezorgd
  6. hadden nabezorgd
o.t.t.t.
  1. zal nabezorgen
  2. zult nabezorgen
  3. zal nabezorgen
  4. zullen nabezorgen
  5. zullen nabezorgen
  6. zullen nabezorgen
o.v.t.t.
  1. zou nabezorgen
  2. zou nabezorgen
  3. zou nabezorgen
  4. zouden nabezorgen
  5. zouden nabezorgen
  6. zouden nabezorgen
en verder
  1. is nabezorgd
  2. zijn nabezorgd
diversen
  1. bezorg na!
  2. bezorgt na!
  3. nabezorgd
  4. nabezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

nabezorgen [znw.] Nomen

  1. nabezorgen

Übersetzung Matrix für nabezorgen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
repartido con retraso nabezorgen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
repartir con retraso nabezorgen; naleveren
suplir nabezorgen; naleveren aanschouwen; bekijken; bijleggen; extra betalen; geld toe leggen; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; talrijker maken; turen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; zien