Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. fiatteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für fiatteren (Niederländisch) ins Spanisch

fiatteren:

fiatteren Verb (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)

  1. fiatteren (autoriseren; toestaan; goedkeuren; permitteren; goedvinden)
  2. fiatteren (goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren)

Konjugationen für fiatteren:

o.t.t.
  1. fiatteer
  2. fiatteert
  3. fiatteert
  4. fiatteren
  5. fiatteren
  6. fiatteren
o.v.t.
  1. fiatteerde
  2. fiatteerde
  3. fiatteerde
  4. fiatteerden
  5. fiatteerden
  6. fiatteerden
v.t.t.
  1. heb gefiatteerd
  2. hebt gefiatteerd
  3. heeft gefiatteerd
  4. hebben gefiatteerd
  5. hebben gefiatteerd
  6. hebben gefiatteerd
v.v.t.
  1. had gefiatteerd
  2. had gefiatteerd
  3. had gefiatteerd
  4. hadden gefiatteerd
  5. hadden gefiatteerd
  6. hadden gefiatteerd
o.t.t.t.
  1. zal fiatteren
  2. zult fiatteren
  3. zal fiatteren
  4. zullen fiatteren
  5. zullen fiatteren
  6. zullen fiatteren
o.v.t.t.
  1. zou fiatteren
  2. zou fiatteren
  3. zou fiatteren
  4. zouden fiatteren
  5. zouden fiatteren
  6. zouden fiatteren
en verder
  1. is gefiatteerd
  2. zijn gefiatteerd
diversen
  1. fiatteer!
  2. fiatteert!
  3. gefiatteerd
  4. fiatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für fiatteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aprobar instemmen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aprobar autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen aankopen; aanschaffen; aanstaan; akkoord gaan met; believen; bijvallen; billijken; erdoor komen; goeddunken; goedkeuren; halen; instemmen; kopen; pakken; ratificeren; rugsteunen; steunen; toestemmen in; verkrijgen; verwerven
autorizar autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; instemmen; inwilligen; laten; machtigen; permitteren; ratificeren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming geven; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
consentir autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen afgeven; beamen; bevestigen; billijken; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; inleveren; laten; onderschrijven; overhandigen; permitteren; staven; toekennen; toelaten; vergunnen; verlenen; vertroetelen; verwennen