Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. effenen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für effenen (Niederländisch) ins Spanisch

effenen:

Konjugationen für effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für effenen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
allanar afvlakken; vlak maken
aplastar aanstampen; vasttreden
relucir blinken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
alisar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladmaken; gladstrijken; gladwrijven; polijsten; strijken
allanar afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken
aplanar afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken fijndrukken; fonkelen; glimmen; glinsteren; kapot maken; platdrukken; platmaken; pletten; slechten
aplastar afplatten; effenen; platmaken aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; dooddrukken; fijn drukken; fijnmaken; kapotdrukken; platdrukken; platstampen; platwalsen; smashen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
entretelar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
hacer resplandecer effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
igualar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afstompen; bijschaven; evenaren; fonkelen; gelijk trekken; gelijkkomen; gelijkmaken; glimmen; glinsteren; nivelleren; perfectioneren; vervlakken; vlak maken
nivelar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afstompen; gelijkmaken; nivelleren; vervlakken; vlak maken
perfeccionar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken beteren; bijleren; bijschaven; bijwerken; compleet maken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; perfectioneren; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; volledig maken
planchar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladstrijken; oppersen; strijken
pulir effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afbedelen; gladmaken; gladwrijven; kapot maken; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; scherp maken; slechten; slijpen; uitdossen; uitslijpen; wegslijpen; wrijven
refinar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken bijleren; bijschaven; kapot maken; perfectioneren; raffineren; slechten; veredelen; verfijnen
relucir effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken blinken; flonkeren; fonkelen; glinsteren; licht schijnen; schitteren; stralen
resplandecer effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken blaken; blinken; flonkeren; fonkelen; glinsteren; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen
saldar effenen; egaliseren; vereffenen aanzuiveren; afbetalen; afrekenen; betalen; genoegdoen; nabetalen; uitverkopen; vereffenen; verrekenen; voldoen
satinar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken glaceren; glanzig verven; satineren

Wiktionary Übersetzungen für effenen:

effenen
verb
  1. gelijk of vlak maken