Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. instrumenteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für instrumenteren (Niederländisch) ins Englisch

instrumenteren:

instrumenteren Verb (instrumenteer, instrumenteert, instrumenteerde, instrumenteerden, geïnstrumenteerd)

  1. instrumenteren (orkestreren; arrangeren)
    to arrange; to orchestrate
    • arrange Verb (arranges, arranged, arranging)
    • orchestrate Verb (orchestrates, orchestrated, orchestrating)
  2. instrumenteren
    instrument
    – To tag the source code in order to measure the amount of time spent in each area. 1

Konjugationen für instrumenteren:

o.t.t.
  1. instrumenteer
  2. instrumenteert
  3. instrumenteert
  4. instrumenteren
  5. instrumenteren
  6. instrumenteren
o.v.t.
  1. instrumenteerde
  2. instrumenteerde
  3. instrumenteerde
  4. instrumenteerden
  5. instrumenteerden
  6. instrumenteerden
v.t.t.
  1. heb geïnstrumenteerd
  2. hebt geïnstrumenteerd
  3. heeft geïnstrumenteerd
  4. hebben geïnstrumenteerd
  5. hebben geïnstrumenteerd
  6. hebben geïnstrumenteerd
v.v.t.
  1. had geïnstrumenteerd
  2. had geïnstrumenteerd
  3. had geïnstrumenteerd
  4. hadden geïnstrumenteerd
  5. hadden geïnstrumenteerd
  6. hadden geïnstrumenteerd
o.t.t.t.
  1. zal instrumenteren
  2. zult instrumenteren
  3. zal instrumenteren
  4. zullen instrumenteren
  5. zullen instrumenteren
  6. zullen instrumenteren
o.v.t.t.
  1. zou instrumenteren
  2. zou instrumenteren
  3. zou instrumenteren
  4. zouden instrumenteren
  5. zouden instrumenteren
  6. zouden instrumenteren
en verder
  1. is geïnstrumenteerd
diversen
  1. instrumenteer!
  2. instrumenteert!
  3. geïnstrumenteerd
  4. instrumenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für instrumenteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
instrument muziekinstrument
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arrange arrangeren; instrumenteren; orkestreren afspreken; arrangeren; bedisselen; coördineren; huis inrichten; iets op touw zetten; iets overeenkomen; inrichten; installeren; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken
instrument instrumenteren
orchestrate arrangeren; instrumenteren; orkestreren