Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. bijpassen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bijpassen (Niederländisch) ins Englisch

bijpassen:

bijpassen Verb (pas bij, past bij, paste bij, pasten bij, bijgepast)

  1. bijpassen (passen)
    to match; to fit; to fit in
    • match Verb (matches, matched, matching)
    • fit Verb (fits, fitted, fitting)
    • fit in Verb (fits in, fitted in, fitting in)

Konjugationen für bijpassen:

o.t.t.
  1. pas bij
  2. past bij
  3. past bij
  4. passen bij
  5. passen bij
  6. passen bij
o.v.t.
  1. paste bij
  2. paste bij
  3. paste bij
  4. pasten bij
  5. pasten bij
  6. pasten bij
v.t.t.
  1. heb bijgepast
  2. hebt bijgepast
  3. heeft bijgepast
  4. hebben bijgepast
  5. hebben bijgepast
  6. hebben bijgepast
v.v.t.
  1. had bijgepast
  2. had bijgepast
  3. had bijgepast
  4. hadden bijgepast
  5. hadden bijgepast
  6. hadden bijgepast
o.t.t.t.
  1. zal bijpassen
  2. zult bijpassen
  3. zal bijpassen
  4. zullen bijpassen
  5. zullen bijpassen
  6. zullen bijpassen
o.v.t.t.
  1. zou bijpassen
  2. zou bijpassen
  3. zou bijpassen
  4. zouden bijpassen
  5. zouden bijpassen
  6. zouden bijpassen
diversen
  1. pas bij!
  2. past bij!
  3. bijgepast
  4. bijpassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bijpassen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fit convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
match concours; gelijke; lucifer; luciferhoutje; match; partij; pot; strijd; wedstrijd; weerga
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fit bijpassen; passen aanbrengen; aankunnen; aanleggen; aanpassen; aanproberen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; proberen; stroken; stroken met
fit in bijpassen; passen erbij passen; erin passen; inpassen; passen in
match bijpassen; passen congruent zijn; evenaren; kloppen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen; overeenstemmen met; stroken; stroken met
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fit adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide