Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. afbinden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afbinden (Niederländisch) ins Englisch

afbinden:

afbinden Verb (bind af, bindt af, bond af, bonden af, afgebonden)

  1. afbinden (afsnoeren)
    ligate; to constrict
  2. afbinden (afsnoeren)
    to tie up
    • tie up Verb (ties up, tied up, tying up)

Konjugationen für afbinden:

o.t.t.
  1. bind af
  2. bindt af
  3. bindt af
  4. binden af
  5. binden af
  6. binden af
o.v.t.
  1. bond af
  2. bond af
  3. bond af
  4. bonden af
  5. bonden af
  6. bonden af
v.t.t.
  1. heb afgebonden
  2. hebt afgebonden
  3. heeft afgebonden
  4. hebben afgebonden
  5. hebben afgebonden
  6. hebben afgebonden
v.v.t.
  1. had afgebonden
  2. had afgebonden
  3. had afgebonden
  4. hadden afgebonden
  5. hadden afgebonden
  6. hadden afgebonden
o.t.t.t.
  1. zal afbinden
  2. zult afbinden
  3. zal afbinden
  4. zullen afbinden
  5. zullen afbinden
  6. zullen afbinden
o.v.t.t.
  1. zou afbinden
  2. zou afbinden
  3. zou afbinden
  4. zouden afbinden
  5. zouden afbinden
  6. zouden afbinden
diversen
  1. bind af!
  2. bindt af!
  3. afgebonden
  4. afbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afbinden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
constrict afbinden; afsnoeren insnoeren
ligate afbinden; afsnoeren
tie up afbinden; afsnoeren aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren

Wiktionary Übersetzungen für afbinden:

afbinden
verb
  1. to bind with a ligature or bandage

Cross Translation:
FromToVia
afbinden detach; untie; unfasten; uncouple détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)