Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. blesseren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für blesseren (Niederländisch) ins Englisch

blesseren:

blesseren Verb (blesseer, blesseert, blesseerde, blesseerden, gebleseerd)

  1. blesseren (verwonden; kwetsen; bezeren; schaden)
    to injure; to hurt; to bruise; to wound
    • injure Verb (injures, injured, injuring)
    • hurt Verb (hurts, hurt, hurting)
    • bruise Verb (bruises, bruised, bruising)
    • wound Verb (wounds, wounded, wounding)

Konjugationen für blesseren:

o.t.t.
  1. blesseer
  2. blesseert
  3. blesseert
  4. blesseren
  5. blesseren
  6. blesseren
o.v.t.
  1. blesseerde
  2. blesseerde
  3. blesseerde
  4. blesseerden
  5. blesseerden
  6. blesseerden
v.t.t.
  1. heb gebleseerd
  2. hebt gebleseerd
  3. heeft gebleseerd
  4. hebben gebleseerd
  5. hebben gebleseerd
  6. hebben gebleseerd
v.v.t.
  1. had gebleseerd
  2. had gebleseerd
  3. had gebleseerd
  4. hadden gebleseerd
  5. hadden gebleseerd
  6. hadden gebleseerd
o.t.t.t.
  1. zal blesseren
  2. zult blesseren
  3. zal blesseren
  4. zullen blesseren
  5. zullen blesseren
  6. zullen blesseren
o.v.t.t.
  1. zou blesseren
  2. zou blesseren
  3. zou blesseren
  4. zouden blesseren
  5. zouden blesseren
  6. zouden blesseren
en verder
  1. ben gebleseerd
  2. bent gebleseerd
  3. is gebleseerd
  4. zijn gebleseerd
  5. zijn gebleseerd
  6. zijn gebleseerd
diversen
  1. blesseer!
  2. blesseert!
  3. gebleseerd
  4. blesserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für blesseren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bruise bobbel; bolling; buil; bult; dikte; kneuswond; kneuzing; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
hurt belediging; grief; krenking; kwetsuur; verwonding; wond
wound bit wond; kwetsuur; snede; snee; snijwond; verwonding; wond
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bruise bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden deren; kneuzen; krenken; kwetsen
hurt bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aandoen; benadelen; beschadigen; duperen; folteren; grieven; knauwen; krenken; kwaad doen; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
injure bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden benadelen; beschadigen; deren; in elkaar slaan; knauwen; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
wound bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden krenken; kwetsen
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hurt beledigd; gegriefd; gekwetst; gewond

Wiktionary Übersetzungen für blesseren:

blesseren
verb
  1. injure a joint in the body