Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. uitrijzen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitrijzen (Niederländisch) ins Deutsch

uitrijzen:

uitrijzen Verb (rijs uit, rijst uit, rees uit, rezen uit, uitgerezen)

  1. uitrijzen (uittorenen)
    hinausragen; emporragen
    • hinausragen Verb (rage hinaus, ragst hinaus, ragt hinaus, ragte hinaus, ragtet hinaus, hinausgeragt)
    • emporragen Verb (rage empor, ragst empor, ragt empor, ragte empor, ragtet empor, emporgeragt)

Konjugationen für uitrijzen:

o.t.t.
  1. rijs uit
  2. rijst uit
  3. rijst uit
  4. rijzen uit
  5. rijzen uit
  6. rijzen uit
o.v.t.
  1. rees uit
  2. rees uit
  3. rees uit
  4. rezen uit
  5. rezen uit
  6. rezen uit
v.t.t.
  1. ben uitgerezen
  2. bent uitgerezen
  3. is uitgerezen
  4. zijn uitgerezen
  5. zijn uitgerezen
  6. zijn uitgerezen
v.v.t.
  1. was uitgerezen
  2. was uitgerezen
  3. was uitgerezen
  4. waren uitgerezen
  5. waren uitgerezen
  6. waren uitgerezen
o.t.t.t.
  1. zal uitrijzen
  2. zult uitrijzen
  3. zal uitrijzen
  4. zullen uitrijzen
  5. zullen uitrijzen
  6. zullen uitrijzen
o.v.t.t.
  1. zou uitrijzen
  2. zou uitrijzen
  3. zou uitrijzen
  4. zouden uitrijzen
  5. zouden uitrijzen
  6. zouden uitrijzen
diversen
  1. rijs uit!
  2. rijst uit!
  3. uitgerezen
  4. uitrijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitrijzen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
emporragen uitrijzen; uittorenen omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
hinausragen uitrijzen; uittorenen afsteken; eruit springen; excelleren; in het oog lopen; onderscheiden; opvallen; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitspringen; uitsteken