Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. uitrijden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitrijden (Niederländisch) ins Deutsch

uitrijden:

uitrijden Verb (rijd uit, rijdt uit, reed uit, reden uit, uitgereden)

  1. uitrijden
    ausfahren
    • ausfahren Verb (fahre aus, fährst aus, fährt aus, fuhr aus, fuhret aus, ausgefahren)

Konjugationen für uitrijden:

o.t.t.
  1. rijd uit
  2. rijdt uit
  3. rijdt uit
  4. rijden uit
  5. rijden uit
  6. rijden uit
o.v.t.
  1. reed uit
  2. reed uit
  3. reed uit
  4. reden uit
  5. reden uit
  6. reden uit
v.t.t.
  1. heb uitgereden
  2. hebt uitgereden
  3. heeft uitgereden
  4. hebben uitgereden
  5. hebben uitgereden
  6. hebben uitgereden
v.v.t.
  1. had uitgereden
  2. had uitgereden
  3. had uitgereden
  4. hadden uitgereden
  5. hadden uitgereden
  6. hadden uitgereden
o.t.t.t.
  1. zal uitrijden
  2. zult uitrijden
  3. zal uitrijden
  4. zullen uitrijden
  5. zullen uitrijden
  6. zullen uitrijden
o.v.t.t.
  1. zou uitrijden
  2. zou uitrijden
  3. zou uitrijden
  4. zouden uitrijden
  5. zouden uitrijden
  6. zouden uitrijden
en verder
  1. ben uitgereden
  2. bent uitgereden
  3. is uitgereden
  4. zijn uitgereden
  5. zijn uitgereden
  6. zijn uitgereden
diversen
  1. rijd uit!
  2. rijdt uit!
  3. uitgereden
  4. uitrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitrijden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausfahren uitrijden afreizen; afvaren; fulmineren; opstappen; razen; smeren; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren; van wal gaan; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken