Niederländisch

Detailübersetzungen für opsnuiven (Niederländisch) ins Deutsch

opsnuiven:

opsnuiven Verb (snuif op, snuift op, snoof op, snoven op, opgesnoven)

  1. opsnuiven (een snuif nemen; snuiven; insnuiven)
    schnauben; schnüffeln; schnuppern; schnaufen; inhalieren; aufziehen; einatmen; ziehen; abholen; einziehen; schnupfen; hochziehen; einschnupfen; einschnauben; durch die Nase einziehen
    • schnauben Verb (schnaube, schnaubst, schnaubt, schnaubte, schnaubtet, geschnaubt)
    • schnüffeln Verb (schnüffele, schnüffelst, schnüffelt, schnüffelte, schnüffeltet, geschnüffelt)
    • schnuppern Verb (schnuppere, schnupperst, schnuppert, schnupperte, schnuppertet, geschnuppert)
    • schnaufen Verb (schnaufe, schnaufst, schnauft, schnaufte, schnauftet, geschnauft)
    • inhalieren Verb (inhaliere, inhalierst, inhaliert, inhalierte, inhaliertet, inhaliert)
    • aufziehen Verb (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
    • einatmen Verb (atme ein, atmest ein, atmet ein, atmete ein, atmetet ein, eingeatmet)
    • ziehen Verb (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • abholen Verb (hole ab, holst ab, holt ab, holte ab, holtet ab, abgeholt)
    • einziehen Verb (ziehe ein, ziehst ein, zieht ein, zog ein, zogt ein, eingezogen)
    • schnupfen Verb (schnupfe, schnupfst, schnupft, schnupfte, schnupftet, geschnupft)
    • hochziehen Verb (ziehe hoch, ziehst hoch, zieht hoch, zog hoch, zogt hoch, hochgezogen)
    • einschnupfen Verb (schnupfe ein, schnupfst ein, schnupft ein, schnupfte ein, schnupftet ein, eingeschnupft)
    • einschnauben Verb (schnaube ein, schnaubst ein, schnaubt ein, schnaubte ein, schnaubtet ein, eingeschaubt)
    • durch die Nase einziehen Verb (ziehe durch die nase ein, ziehst durch die nase ein, zieht durch die nase ein, zog durch die Nase ein, zogt durch die Nase ein, durch die nase eingezogen)

Konjugationen für opsnuiven:

o.t.t.
  1. snuif op
  2. snuift op
  3. snuift op
  4. snuiven op
  5. snuiven op
  6. snuiven op
o.v.t.
  1. snoof op
  2. snoof op
  3. snoof op
  4. snoven op
  5. snoven op
  6. snoven op
v.t.t.
  1. heb opgesnoven
  2. hebt opgesnoven
  3. heeft opgesnoven
  4. hebben opgesnoven
  5. hebben opgesnoven
  6. hebben opgesnoven
v.v.t.
  1. had opgesnoven
  2. had opgesnoven
  3. had opgesnoven
  4. hadden opgesnoven
  5. hadden opgesnoven
  6. hadden opgesnoven
o.t.t.t.
  1. zal opsnuiven
  2. zult opsnuiven
  3. zal opsnuiven
  4. zullen opsnuiven
  5. zullen opsnuiven
  6. zullen opsnuiven
o.v.t.t.
  1. zou opsnuiven
  2. zou opsnuiven
  3. zou opsnuiven
  4. zouden opsnuiven
  5. zouden opsnuiven
  6. zouden opsnuiven
en verder
  1. is opgesnoven
  2. zijn opgesnoven
diversen
  1. snuif op!
  2. snuift op!
  3. opgesnoven
  4. opsnuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opsnuiven [znw.] Nomen

  1. opsnuiven
    Aufschnauben; Einatmen; Inhalieren

Übersetzung Matrix für opsnuiven:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Aufschnauben opsnuiven
Einatmen opsnuiven
Inhalieren opsnuiven
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abholen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven afhalen en meenemen; iets ophalen; ophalen; oppikken
aufziehen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven aankweken; aanplanten; bouwen; construeren; fokken; foppen; genereren; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de maling nemen; krammen; kweken; met een kram vastmaken; met een spil omhoogwerken; omhoog heffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opentrekken; opheffen; opkweken; opspannen; opstijgen; opvliegen; planten; procreëren; spannen; te pakken nemen; telen; verbouwen; voor de gek houden; voortbrengen
durch die Nase einziehen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven afzuigen; drugs gebruiken; drugs snuiven; naspeuring doen; opzuigen; rechercheren; snuffelen; speuren; wegzuigen
einatmen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven ademen; ademhalen; inademen; inhaleren
einschnauben een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
einschnupfen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven omhoogkomen; opsnuffelen; opstijgen; opvliegen; uitvissen
einziehen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven afzuigen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; eisen; iets verduren; incasseren; inmanen; inspringen; invorderen; inwinnen; onverwachts langskomen; opvangen; opzuigen; trachten te krijgen; verbeurdverklaren; vorderen; wegzuigen
hochziehen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven heffen; hieuwen; hieven; hijsen; iets ophalen; lichten; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; omhoog brengen; omhoog heffen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opheffen; ophijsen; opstijgen; optillen; opvliegen; takelen; tillen
inhalieren een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven ademen; ademhalen; inademen; inhaleren; over de longen roken
schnauben een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven briesen; een loopneus hebben; hinniken; paardegeluid maken
schnaufen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven blazen; een loopneus hebben; hijgen; hinniken; paardegeluid maken; puffen; zwaar ademhalen
schnupfen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven een loopneus hebben; iets ophalen; inzuigen; naar binnen zuigen
schnuppern een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven drugs gebruiken; drugs snuiven; iets ophalen; sniffelen; snuffen
schnüffeln een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven drugs gebruiken; drugs snuiven; een loopneus hebben; gluren; naspeuring doen; neuzen; rechercheren; rondwroeten; snuffelen; speuren; stiekem kijken
ziehen een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven aankweken; aanplanten; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; planten; procreëren; rukken; slepen; sleuren; telen; tochten; trekken; verbouwen; voortbrengen