Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. halveren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für halveren (Niederländisch) ins Deutsch

halveren:

halveren Verb (halveer, halveert, halveerde, halveerden, gehalveerd)

  1. halveren (in tweeën delen; middendoor snijden)
    halbieren; in zwei Hälften zerteilen

Konjugationen für halveren:

o.t.t.
  1. halveer
  2. halveert
  3. halveert
  4. halveren
  5. halveren
  6. halveren
o.v.t.
  1. halveerde
  2. halveerde
  3. halveerde
  4. halveerden
  5. halveerden
  6. halveerden
v.t.t.
  1. heb gehalveerd
  2. hebt gehalveerd
  3. heeft gehalveerd
  4. hebben gehalveerd
  5. hebben gehalveerd
  6. hebben gehalveerd
v.v.t.
  1. had gehalveerd
  2. had gehalveerd
  3. had gehalveerd
  4. hadden gehalveerd
  5. hadden gehalveerd
  6. hadden gehalveerd
o.t.t.t.
  1. zal halveren
  2. zult halveren
  3. zal halveren
  4. zullen halveren
  5. zullen halveren
  6. zullen halveren
o.v.t.t.
  1. zou halveren
  2. zou halveren
  3. zou halveren
  4. zouden halveren
  5. zouden halveren
  6. zouden halveren
en verder
  1. is gehalveerd
  2. zijn gehalveerd
diversen
  1. halveer!
  2. halveert!
  3. gehalveerd
  4. halverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für halveren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
halbieren halveren; in tweeën delen; middendoor snijden in tweeën hakken
in zwei Hälften zerteilen halveren; in tweeën delen; middendoor snijden

Wiktionary Übersetzungen für halveren:

halveren
verb
  1. (transitiv) etwas auf die Hälfte reduzieren
  2. (transitiv) etwas in zwei Hälften gleicher Größe aufteilen

Cross Translation:
FromToVia
halveren halbieren halve — to reduce to half of original
halveren halbieren halve — to divide