Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gloren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gloren (Niederländisch) ins Deutsch

gloren:

gloren Verb (gloor, gloort, gloorde, gloorden, gegloord)

  1. gloren
    dämmern; flimmern; schimmern; glimmen
    • dämmern Verb (dämmere, dämmerst, dämmert, dämmerte, dämmertet, gedämmert)
    • flimmern Verb (flimmre, flimmerst, flimmert, flimmerte, flimmertet, geflimmert)
    • schimmern Verb (schimmere, schimmerst, schimmert, schimmerte, schimmertet, geschimmert)
    • glimmen Verb (glimme, glimmst, glimmt, glimmte, glimmtet, geglimmt)

Konjugationen für gloren:

o.t.t.
  1. gloor
  2. gloort
  3. gloort
  4. gloren
  5. gloren
  6. gloren
o.v.t.
  1. gloorde
  2. gloorde
  3. gloorde
  4. gloorden
  5. gloorden
  6. gloorden
v.t.t.
  1. heb gegloord
  2. hebt gegloord
  3. heeft gegloord
  4. hebben gegloord
  5. hebben gegloord
  6. hebben gegloord
v.v.t.
  1. had gegloord
  2. had gegloord
  3. had gegloord
  4. hadden gegloord
  5. hadden gegloord
  6. hadden gegloord
o.t.t.t.
  1. zal gloren
  2. zult gloren
  3. zal gloren
  4. zullen gloren
  5. zullen gloren
  6. zullen gloren
o.v.t.t.
  1. zou gloren
  2. zou gloren
  3. zou gloren
  4. zouden gloren
  5. zouden gloren
  6. zouden gloren
diversen
  1. gloor!
  2. gloort!
  3. gegloord
  4. glorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gloren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dämmern gloren aanbreken van de dag; avond worden; dagen; licht worden; lichten; ontbieden; oproepen; schemeren; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
flimmern gloren beven; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; schijnen; sidderen; sprankelen; stralen; twinkelen
glimmen gloren effenen; egaliseren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; schitteren
schimmern gloren de schijn van iets hebben; effenen; egaliseren; flikkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glanzen; glimmen; glinsteren; licht geven; licht schijnen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; zwak glanzen; zwak schijnen