Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gezeten zijn:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gezeten zijn (Niederländisch) ins Deutsch

gezeten zijn:

gezeten zijn Verb (ben gezeten, bent gezeten, is gezeten, was gezeten, waren gezeten, gezeten geweest)

  1. gezeten zijn (zetelen; gevestigd zijn; resideren)
    seinen Sitz haben; sitzen; residieren; leben
    • sitzen Verb (sitze, sitzt, saß, saßt, gesessen)
    • residieren Verb (residiere, residierst, residiert, residierte, residiertet, residiert)
    • leben Verb (lebe, lebst, lebt, lebte, lebtet, gelebt)

Konjugationen für gezeten zijn:

o.t.t.
  1. ben gezeten
  2. bent gezeten
  3. is gezeten
  4. zijn gezeten
  5. zijn gezeten
  6. zijn gezeten
o.v.t.
  1. was gezeten
  2. was gezeten
  3. was gezeten
  4. waren gezeten
  5. waren gezeten
  6. waren gezeten
v.t.t.
  1. ben gezeten geweest
  2. bent gezeten geweest
  3. is gezeten geweest
  4. zijn gezeten geweest
  5. zijn gezeten geweest
  6. zijn gezeten geweest
v.v.t.
  1. was gezeten geweest
  2. was gezeten geweest
  3. was gezeten geweest
  4. waren gezeten geweest
  5. waren gezeten geweest
  6. waren gezeten geweest
o.t.t.t.
  1. zal gezeten zijn
  2. zult gezeten zijn
  3. zal gezeten zijn
  4. zullen gezeten zijn
  5. zullen gezeten zijn
  6. zullen gezeten zijn
o.v.t.t.
  1. zou gezeten zijn
  2. zou gezeten zijn
  3. zou gezeten zijn
  4. zouden gezeten zijn
  5. zouden gezeten zijn
  6. zouden gezeten zijn
diversen
  1. ben gezeten!
  2. bent gezeten!
  3. gezeten geweest
  4. gezeten zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gezeten zijn:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
leben gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen accommoderen; bestaan; existeren; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijven; wonen; zijn
residieren gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen bewonen; resideren; verblijfplaats hebben
seinen Sitz haben gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen
sitzen gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen zitten

Verwandte Übersetzungen für gezeten zijn