Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. formeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für formeren (Niederländisch) ins Deutsch

formeren:

formeren Verb (formeer, formeert, formeerde, formeerden, geformeerd)

  1. formeren
    aufstellen; formieren
    • aufstellen Verb (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • formieren Verb (formiere, formierst, formiert, formierte, formiertet, formiert)

Konjugationen für formeren:

o.t.t.
  1. formeer
  2. formeert
  3. formeert
  4. formeren
  5. formeren
  6. formeren
o.v.t.
  1. formeerde
  2. formeerde
  3. formeerde
  4. formeerden
  5. formeerden
  6. formeerden
v.t.t.
  1. heb geformeerd
  2. hebt geformeerd
  3. heeft geformeerd
  4. hebben geformeerd
  5. hebben geformeerd
  6. hebben geformeerd
v.v.t.
  1. had geformeerd
  2. had geformeerd
  3. had geformeerd
  4. hadden geformeerd
  5. hadden geformeerd
  6. hadden geformeerd
o.t.t.t.
  1. zal formeren
  2. zult formeren
  3. zal formeren
  4. zullen formeren
  5. zullen formeren
  6. zullen formeren
o.v.t.t.
  1. zou formeren
  2. zou formeren
  3. zou formeren
  4. zouden formeren
  5. zouden formeren
  6. zouden formeren
en verder
  1. is geformeerd
  2. zijn geformeerd
diversen
  1. formeer!
  2. formeert!
  3. geformeerd
  4. formerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für formeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufstellen formeren arrangeren; betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; gebruiken; iets op touw zetten; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken; zetten
formieren formeren muziek componeren