Niederländisch

Detailübersetzungen für bleken (Niederländisch) ins Deutsch

bleken:

bleken Verb (bleek, bleekt, bleekte, bleekten, gebleekt)

  1. bleken (opbleken)
    bleichen; erbleichen; erblassen
    • bleichen Verb (bleiche, bleichst, bleicht, bleichte, bleichtet, gebleicht)
    • erbleichen Verb (erbleiche, erbleichst, erbleicht, erbleichte, erbleichtet, erbleicht)
    • erblassen Verb (erblasse, erblasst, erblasste, erblasstet, erblasst)

Konjugationen für bleken:

o.t.t.
  1. bleek
  2. bleekt
  3. bleekt
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
o.v.t.
  1. bleekte
  2. bleekte
  3. bleekte
  4. bleekten
  5. bleekten
  6. bleekten
v.t.t.
  1. heb gebleekt
  2. hebt gebleekt
  3. heeft gebleekt
  4. hebben gebleekt
  5. hebben gebleekt
  6. hebben gebleekt
v.v.t.
  1. had gebleekt
  2. had gebleekt
  3. had gebleekt
  4. hadden gebleekt
  5. hadden gebleekt
  6. hadden gebleekt
o.t.t.t.
  1. zal bleken
  2. zult bleken
  3. zal bleken
  4. zullen bleken
  5. zullen bleken
  6. zullen bleken
o.v.t.t.
  1. zou bleken
  2. zou bleken
  3. zou bleken
  4. zouden bleken
  5. zouden bleken
  6. zouden bleken
en verder
  1. ben gebleekt
  2. bent gebleekt
  3. is gebleekt
  4. zijn gebleekt
  5. zijn gebleekt
  6. zijn gebleekt
diversen
  1. bleek!
  2. bleekt!
  3. gebleekt
  4. blekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bleken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bleichen bleken; opbleken bleek worden; tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen; wit wegtrekken
erblassen bleken; opbleken bleek worden; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verschieten; verslappen; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden
erbleichen bleken; opbleken bleek worden; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verschieten; verslappen; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden

Wiktionary Übersetzungen für bleken:

bleken
verb
  1. witter of lichter doen worden

Cross Translation:
FromToVia
bleken bleichen bleach — to treat with bleach

bleken form of blijken:

blijken Verb (blijk, blijkt, bleek, bleken, gebleken)

  1. blijken (bewaarheid worden; uitkomen)
    erfolgen; erscheinen; erweisen; sichherausstellen; hervorgehen; aufkommen; sichzeigen; vorkommen; folgen; sichergeben; auswirken; folgern; zur Folge haben; eintreffen; führen; erstehen; gipfeln; sicherweisen
    • erfolgen Verb (erfolge, erfolgst, erfolgt, erfolgte, erfolgtet, erfolgt)
    • erscheinen Verb
    • erweisen Verb (erweise, erweist, erwies, erwiest, erwiesen)
    • hervorgehen Verb (gehe hervor, gehst hervor, geht hervor, ging hervor, gingt hervor, hervorgegangen)
    • aufkommen Verb (komme auf, kommst auf, kommt auf, kam auf, kamt auf, aufgekommen)
    • sichzeigen Verb
    • vorkommen Verb (komme vor, kommst vor, kommt vor, kam vor, kamet vor, vorgekommen)
    • folgen Verb (folge, folgst, folgt, folgte, folgtet, gefolgt)
    • auswirken Verb (wirke aus, wirkst aus, wirkt aus, wirkte aus, wirktet aus, ausgewirkt)
    • folgern Verb (folgre, folgerst, folgert, folgerte, folgertet, gefolgert)
    • zur Folge haben Verb (habe zur Folge, hast zur Folge, hat zur Folge, hatte zur Folge, habt zur Folge, zur Folge gehabt)
    • eintreffen Verb (treffe ein, triffst ein, trifft ein, traf ein, traft ein, eingetroffen)
    • führen Verb (führe, führst, führt, führte, führtet, geführt)
    • erstehen Verb
    • gipfeln Verb (gipfle, gipfelst, gipfelt, gipfelte, gipfeltet, gegipfelt)

Konjugationen für blijken:

o.t.t.
  1. blijk
  2. blijkt
  3. blijkt
  4. blijken
  5. blijken
  6. blijken
o.v.t.
  1. bleek
  2. bleek
  3. bleek
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
v.t.t.
  1. ben gebleken
  2. bent gebleken
  3. is gebleken
  4. zijn gebleken
  5. zijn gebleken
  6. zijn gebleken
v.v.t.
  1. was gebleken
  2. was gebleken
  3. was gebleken
  4. waren gebleken
  5. waren gebleken
  6. waren gebleken
o.t.t.t.
  1. zal blijken
  2. zult blijken
  3. zal blijken
  4. zullen blijken
  5. zullen blijken
  6. zullen blijken
o.v.t.t.
  1. zou blijken
  2. zou blijken
  3. zou blijken
  4. zouden blijken
  5. zouden blijken
  6. zouden blijken
diversen
  1. blijk!
  2. blijkt!
  3. gebleken
  4. blijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für blijken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufkommen bewaarheid worden; blijken; uitkomen in zwang komen; naar buiten hangen; opkomen bij; uithangen
auswirken bewaarheid worden; blijken; uitkomen afwisselen; herzien; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in; veranderen; verwisselen; wijzigen
eintreffen bewaarheid worden; blijken; uitkomen aankomen; arriveren; geraken; terecht komen
erfolgen bewaarheid worden; blijken; uitkomen een stapje verder gaan; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in; verdergaan
erscheinen bewaarheid worden; blijken; uitkomen aan het licht komen; opdagen; opdoemen; opduiken; opkomen; tevoorschijn komen; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
erstehen bewaarheid worden; blijken; uitkomen aankopen; aanschaffen; kopen; ontspinnen; opkopen; oprijzen; overnemen; resulteren; rijzen; uitkomen bij; uitvloeien in; verkrijgen; verwerven
erweisen bewaarheid worden; blijken; uitkomen aantonen; betonen; betuigen; bewijzen; doneren; geven; laten zien; nagaan; presenteren; schenken; staven; tonen; verifieren; vertonen; zekerstellen
folgen bewaarheid worden; blijken; uitkomen achternazitten; achtervolgen; gehoorzamen; gevolg geven aan; komen na; luisteren; navolgen; nazitten; opvolgen; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in; volgen
folgern bewaarheid worden; blijken; uitkomen afleiden; deduceren; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
führen bewaarheid worden; blijken; uitkomen aanvoeren; afstemmen; begeleiden; besturen; bevel voeren over; commanderen; coördineren; indexeren; instellen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; meevoeren; resulteren; rondleiden; snel bewegen; uitkomen bij; uitvloeien in; van indexnummers voorzien; verwijzen; voeren; voorzitten
gipfeln bewaarheid worden; blijken; uitkomen culmineren; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
hervorgehen bewaarheid worden; blijken; uitkomen afkomstig zijn; afstammen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; resulteren; spruiten; stammen; uitbotten; uitkomen; uitkomen bij; uitlopen; uitvloeien in; voortkomen; voortkomen uit
sichergeben bewaarheid worden; blijken; uitkomen culmineren; resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
sicherweisen bewaarheid worden; blijken; uitkomen
sichherausstellen bewaarheid worden; blijken; uitkomen
sichzeigen bewaarheid worden; blijken; uitkomen
vorkommen bewaarheid worden; blijken; uitkomen een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen
zur Folge haben bewaarheid worden; blijken; uitkomen culmineren; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitkomen bij; uitmonden; uitvloeien in

Verwandte Wörter für "blijken":


Antonyme für "blijken":


Verwandte Definitionen für "blijken":

  1. wat je kunt merken, wat duidelijk is1
    • de jongen bleek goed in wiskunde te zijn1

Wiktionary Übersetzungen für blijken:

blijken
verb
  1. uit iets duidelijk (geworden) zijn
  2. blijken uit

Cross Translation:
FromToVia
blijken erscheinen; einleuchten appear — To become visible to the apprehension of the mind
blijken entstehend emerging — becoming prominent; newly formed; emergent; rising
blijken sich herausstellen; sich zeigen prove — to turn out; to manifest