Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bandeloos:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bandeloos (Niederländisch) ins Deutsch

bandeloos:

bandeloos Adjektiv

  1. bandeloos (ongebonden; vrij; losbandig; ongebreideld)
    frei; zügellos; ungebunden
  2. bandeloos (verwilderd)

Übersetzung Matrix für bandeloos:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
frei bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij benaderbaar; beschikbaar; disponibel; frank; genaakbaar; gratis; in vrijheid; kosteloos; ledig; leeg; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbewoond; onbezet; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; open; pro deo; rechttoe; spontaan; toegankelijk; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
chaotisch bandeloos; verwilderd asociaal; chaotisch; ongeordend; ongeorganiseerd; ongeregeld; ongesystematiseerd; onmaatschappelijk; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
unbändig bandeloos; verwilderd heftig; onbeheerst; onstuimig; roezemoezig
ungebunden bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
unordentlich bandeloos; verwilderd asociaal; chaotisch; door elkaar; dooreen; flodderig; haveloos; morsig; ongeordend; ongeorganiseerd; ongeregeld; ongesystematiseerd; onmaatschappelijk; onopgeruimd; onordelijk; ordeloos; ranzig; rommelig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; viezig; voddig; vunzig; wanordelijk
verwildert bandeloos; verwilderd onverzorgd; verwaarloosd; verwilderd
zerzaust bandeloos; verwilderd door elkaar; dooreen; ongeregeld; onordelijk; onverzorgd; ordeloos; rommelig; slordig; verwaarloosd; verwilderd; wanordelijk
zügellos bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; losbandig; mateloos; ongetoomd; teugelloos; tomeloos; tuchteloos; uitermate; vrijgevochten

Verwandte Wörter für "bandeloos":