Niederländisch

Detailübersetzungen für terechtwijzen (Niederländisch) ins Deutsch

terechtwijzen:

terechtwijzen Verb (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)

  1. terechtwijzen (berispen; vermanen)
    verweisen; ermahnen; rügen; bestrafen; schelten; tadeln; zurechtweisen
    • verweisen Verb (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • ermahnen Verb (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • rügen Verb (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • bestrafen Verb (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • schelten Verb (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • tadeln Verb (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • zurechtweisen Verb (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
  2. terechtwijzen (vermanen; waarschuwen; berispen; manen)
    bestrafen; warnen; tadeln; zurechtweisen; schelten; ermahnen; verweisen; rügen
    • bestrafen Verb (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • warnen Verb (warne, warnst, warnt, warnte, warntet, gewarnt)
    • tadeln Verb (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • zurechtweisen Verb (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
    • schelten Verb (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • ermahnen Verb (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • verweisen Verb (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • rügen Verb (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)

Konjugationen für terechtwijzen:

o.t.t.
  1. wijs terecht
  2. wijst terecht
  3. wijst terecht
  4. wijzen terecht
  5. wijzen terecht
  6. wijzen terecht
o.v.t.
  1. wees terecht
  2. wees terecht
  3. wees terecht
  4. wezen terecht
  5. wezen terecht
  6. wezen terecht
v.t.t.
  1. heb terechtgewezen
  2. hebt terechtgewezen
  3. heeft terechtgewezen
  4. hebben terechtgewezen
  5. hebben terechtgewezen
  6. hebben terechtgewezen
v.v.t.
  1. had terechtgewezen
  2. had terechtgewezen
  3. had terechtgewezen
  4. hadden terechtgewezen
  5. hadden terechtgewezen
  6. hadden terechtgewezen
o.t.t.t.
  1. zal terechtwijzen
  2. zult terechtwijzen
  3. zal terechtwijzen
  4. zullen terechtwijzen
  5. zullen terechtwijzen
  6. zullen terechtwijzen
o.v.t.t.
  1. zou terechtwijzen
  2. zou terechtwijzen
  3. zou terechtwijzen
  4. zouden terechtwijzen
  5. zouden terechtwijzen
  6. zouden terechtwijzen
en verder
  1. ben terechtgewezen
  2. bent terechtgewezen
  3. is terechtgewezen
  4. zijn terechtgewezen
  5. zijn terechtgewezen
  6. zijn terechtgewezen
diversen
  1. wijs terecht!
  2. wijst terecht!
  3. terechtgewezen
  4. terechtwijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für terechtwijzen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bestrafen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; afstraffen; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; geselen; gispen; iemand iets verwijten; kastijden; kwalijk nemen; laken; nadragen; sancties treffen; straffen; tuchtigen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
ermahnen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; doen denken aan; gispen; herinneren; iemand aansporen; laken; manen; nadragen; niet vergeten; onthouden; sommeren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
rügen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; veroordelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
schelten berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; beledigen; berispen; beschuldigen; blameren; donderen; foeteren; fulmineren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kiften; kijven; krakelen; kwalijk nemen; laken; nadragen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; schelden op; te keer gaan; tekeergaan; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
tadeln berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; fel bekritiseren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; neerhalen; omlaaghalen; veroordelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
verweisen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; refereren; verwijten; verwijzen; voor de voeten gooien; voorhouden
warnen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
zurechtweisen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden