Französisch

Detailübersetzungen für s'en aller (Französisch) ins Niederländisch

s'en aller:

s'en aller Verb

  1. s'en aller (abdiquer; se retirer; démissionner; )
    terugtrekken; aftreden; uittreden
    • terugtrekken Verb (trek terug, trekt terug, trok terug, trokken terug, teruggetrokken)
    • aftreden Verb (treed af, treedt af, trad af, traden af, afgetreden)
    • uittreden Verb (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)
  2. s'en aller (prendre la mer; partir; décamper; faire bagage; contraster)
    afvaren; afsteken; wegvaren
    • afvaren Verb (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)
    • afsteken Verb (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • wegvaren Verb (vaar weg, vaart weg, voer weg, voeren weg, weggevaren)
  3. s'en aller (filer; échapper; se sauver; )
    ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren
  4. s'en aller (partir; sortir; abandonner; )
    vertrekken; verlaten; heengaan
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
  5. s'en aller (déserter de l'armée; déserter; fuir; )
    deserteren; het leger ontvluchten
  6. s'en aller (partir)
    weglopen; lopend weggaan
  7. s'en aller (ficher le camp; décamper; se casser; se retirer)
    opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren; ophoepelen
    • opdonderen Verb (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)
    • opkrassen Verb (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
    • inrukken Verb (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)
    • oplazeren Verb (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)
    • ophoepelen Verb (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)
  8. s'en aller (partir; abandonner; quitter; )
    gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken
    • gaan Verb (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan Verb (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • opstappen Verb (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • opbreken Verb (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
  9. s'en aller (partir; prendre la mer; quitter; )
    verlaten; afreizen; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • afreizen Verb (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • wegtrekken Verb (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • verdwijnen Verb (verdwijn, verdwijnt, verdween, verdwenen, verdwenen)
    • wegreizen Verb (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  10. s'en aller (partir; quitter; s'envoler)
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan Verb (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen Verb (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken Verb (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren Verb (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen Verb (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen Verb (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen Verb (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)

Übersetzung Matrix für s'en aller:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aftreden démission
afvaren appareillage; décollage; démarrage; départ
heengaan départ; fait de s'en aller
inrukken fait de décamper
opbreken fait de plier bagages
ophoepelen fait de décamper
verdwijnen disparition; effacement
verlaten abandon; disparition
vertrekken chambre; chambres; démission; départ; fait de s'en aller; pièce
verwijderen amputation; enlèvement; reprise
weggaan démission; départ
wegvaren fait de partir en bateau; fait de partir en croisière
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afreizen embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'envoler; s'éloigner
afsteken contraster; décamper; faire bagage; partir; prendre la mer; s'en aller contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler
aftreden abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se dérober; se retirer
afvaren contraster; décamper; faire bagage; partir; prendre la mer; s'en aller lever l'ancre; prendre la mer; prendre le large; quitter le port
de plaat poetsen décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
deserteren déserter; déserter de l'armée; esquiver; fuir; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
ervandoor gaan décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
gaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser aller; avancer; partir; se mouvoir; se rendre à
heengaan abandonner; abdiquer; dissoudre; décomposer; défaire; délier; démissionner; détacher; embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner; se désaffilier; se retirer; sortir; subdiviser abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; rendre l'âme; s'endormir; trépasser; être tué
hem smeren décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
het leger ontvluchten déserter; déserter de l'armée; esquiver; fuir; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
inrukken décamper; ficher le camp; s'en aller; se casser; se retirer
lopend weggaan partir; s'en aller
opbreken abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser avoir de l'acide gastrique; se désagréger; subdiviser; supprimer
opdonderen décamper; ficher le camp; s'en aller; se casser; se retirer
ophoepelen décamper; ficher le camp; s'en aller; se casser; se retirer
opkrassen décamper; ficher le camp; s'en aller; se casser; se retirer décamper; foutre le camp
oplazeren décamper; ficher le camp; s'en aller; se casser; se retirer
opstappen abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; s'envoler; subdiviser
smeren partir; quitter; s'en aller; s'envoler graisser; huiler; lubrifier
terugtrekken abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se dérober; se retirer
uittreden abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se dérober; se retirer démissioner; prendre son congé; se retirer
verdwijnen embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner disparaître; s'évanouir
verlaten abandonner; abdiquer; démissionner; embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner; se désaffilier; se retirer; sortir abandonner; quitter
vertrekken abandonner; abdiquer; dissoudre; décomposer; défaire; délier; démissionner; détacher; partir; quitter; s'en aller; s'envoler; se désaffilier; se retirer; sortir; subdiviser
verwijderen partir; quitter; s'en aller; s'envoler abandonner; aliéner; annuler; chasser; désinstaller; expulser; ignorer; masquer; nettoyage; renvoyer; repousser; se débarrasser de; supprimer; écarter; éloigner
weggaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; s'envoler; subdiviser
weglopen partir; s'en aller déserter; ficher le camp; filer; fuir; lever l'ancre; partir en courant; réussir à sortir; s'enfuir; s'échapper; s'évader
wegreizen embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'envoler; s'éloigner
wegtrekken embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'envoler; s'éloigner
wegvaren contraster; décamper; faire bagage; partir; prendre la mer; s'en aller
zich uit de voeten maken décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
verlaten abandonné; délaissé; désolé

Wiktionary Übersetzungen für s'en aller:

s'en aller
verb
  1. zich ergens vandaan begeven

Cross Translation:
FromToVia
• s'en aller weggaan go away — to depart or leave a place

Verwandte Übersetzungen für s'en aller