Übersicht


Deutsch

Detailübersetzungen für vorsetzen (Deutsch) ins Niederländisch

vorsetzen:

vorsetzen Verb (setze vor, setzt vor, setzte vor, setztet vor, vorgesetzt)

  1. vorsetzen (voraussetzen; servieren)
    beginnen met; vooropstellen; vooruitzetten; vooropzetten
    • beginnen met Verb (begin met, begint met, begon met, begonnen met, begonnen met)
    • vooropstellen Verb (stel voorop, stelt voorop, stelde voorop, stelden voorop, voorop gesteld)
    • vooruitzetten Verb (zet vooruit, zette vooruit, zetten vooruit, vooruitgezet)
    • vooropzetten Verb (zet voorop, zette voorop, zetten voorop, vooropgezet)
  2. vorsetzen (auftragen; servieren; anrichten; auftischen)
    voorschotelen
    • voorschotelen Verb (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)
  3. vorsetzen (unterbreiten; vorlegen; vorweisen)
    voorleggen; ter overweging geven
    • voorleggen Verb (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • ter overweging geven Verb (geef ter overweging, geeft ter overweging, gaf ter overweging, gaven ter overweging, ter overweging gegeven)

Konjugationen für vorsetzen:

Präsens
  1. setze vor
  2. setzt vor
  3. setzt vor
  4. setzen vor
  5. setzt vor
  6. setzen vor
Imperfekt
  1. setzte vor
  2. setztest vor
  3. setzte vor
  4. setzten vor
  5. setztet vor
  6. setzten vor
Perfekt
  1. habe vorgesetzt
  2. hast vorgesetzt
  3. hat vorgesetzt
  4. haben vorgesetzt
  5. habt vorgesetzt
  6. haben vorgesetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. setze vor
  2. setzest vor
  3. setze vor
  4. setzen vor
  5. setzet vor
  6. setzen vor
2. Konjunktiv
  1. setzete vor
  2. setzetest vor
  3. setzete vor
  4. setzeten vor
  5. setzetet vor
  6. setzeten vor
Futur 1
  1. werde vorsetzen
  2. wirst vorsetzen
  3. wird vorsetzen
  4. werden vorsetzen
  5. werdet vorsetzen
  6. werden vorsetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vorsetzen
  2. würdest vorsetzen
  3. würde vorsetzen
  4. würden vorsetzen
  5. würdet vorsetzen
  6. würden vorsetzen
Diverses
  1. setz vor!
  2. setzt vor!
  3. setzen Sie vor!
  4. vorgesetzt
  5. vorsetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für vorsetzen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beginnen met servieren; voraussetzen; vorsetzen
ter overweging geven unterbreiten; vorlegen; vorsetzen; vorweisen
voorleggen unterbreiten; vorlegen; vorsetzen; vorweisen anbieten; darbieten; feilbieten; präsentieren; vorführen; vorstellen; vorzeigen; zeigen
vooropstellen servieren; voraussetzen; vorsetzen
vooropzetten servieren; voraussetzen; vorsetzen
voorschotelen anrichten; auftischen; auftragen; servieren; vorsetzen
vooruitzetten servieren; voraussetzen; vorsetzen