Deutsch

Detailübersetzungen für antreiben (Deutsch) ins Niederländisch

antreiben:

antreiben Verb (treibe an, treibst an, treibt an, trieb an, triebt an, angetrieben)

  1. antreiben
    aansporen; aanzetten
    • aansporen Verb (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanzetten Verb (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
  2. antreiben (hetzen; aufreizen; aufpeitschen; aufjagen)
    aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
  3. antreiben (hetzen; hochtreiben; jagen; )
    jachten; ophitsen; voortjagen; opjagen; opdrijven
    • jachten Verb (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • ophitsen Verb (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • voortjagen Verb (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • opjagen Verb (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)
    • opdrijven Verb (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)
  4. antreiben (forttreiben; vorwärtstreiben; drängen; vor sich hertreiben)
    voortstuwen; vooruitduwen; stuwen
    • voortstuwen Verb (stuw voort, stuwt voort, stuwde voort, stuwden voort, voortgestuwd)
    • stuwen Verb (stuw, stuwt, stuwde, stuwden, gestuwd)
  5. antreiben (einflüstern; raten; vorschlagen; )
    ingeven; influisteren; souffleren
    • ingeven Verb (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • influisteren Verb (fluister in, fluistert in, fluisterde in, fluisterden in, ingefluisterd)
    • souffleren Verb (souffleer, souffleert, souffleerde, souffleerden, gesouffleerd)
  6. antreiben (motivieren; unterstützen; ermutigen; )
    motiveren
    • motiveren Verb (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  7. antreiben (wegtreiben; auftreiben)
    wegjagen; voortdrijven; voortjagen; aanzwiepen; opdrijven
    • wegjagen Verb (jaag weg, jaagt weg, joeg weg, joegen weg, weggejaagd)
    • voortdrijven Verb (drijf voort, drijft voort, dreef voort, dreven voort, voortgedreven)
    • voortjagen Verb (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • aanzwiepen Verb
    • opdrijven Verb (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)

Konjugationen für antreiben:

Präsens
  1. treibe an
  2. treibst an
  3. treibt an
  4. treiben an
  5. treibt an
  6. treiben an
Imperfekt
  1. trieb an
  2. triebst an
  3. trieb an
  4. trieben an
  5. triebt an
  6. trieben an
Perfekt
  1. habe angetrieben
  2. hast angetrieben
  3. hat angetrieben
  4. haben angetrieben
  5. habt angetrieben
  6. haben angetrieben
1. Konjunktiv [1]
  1. treibe an
  2. treibest an
  3. treibe an
  4. treiben an
  5. treibet an
  6. treiben an
2. Konjunktiv
  1. triebe an
  2. triebest an
  3. triebe an
  4. trieben an
  5. triebet an
  6. trieben an
Futur 1
  1. werde antreiben
  2. wirst antreiben
  3. wird antreiben
  4. werden antreiben
  5. werdet antreiben
  6. werden antreiben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde antreiben
  2. würdest antreiben
  3. würde antreiben
  4. würden antreiben
  5. würdet antreiben
  6. würden antreiben
Diverses
  1. treib an!
  2. treibt an!
  3. treiben Sie an!
  4. angetrieben
  5. antreibend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für antreiben:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aansporen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anspornung; Anstoßen; Antreiben
aanzetten Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben
ophitsen Anstiften; Anstiftung
voortstuwen Anfeuern; Anspornen; Antreiben
wegjagen Abschrecken; Verjagen; Wegjagen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aansporen antreiben animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; fördern; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
aanzetten antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen abschleifen; anschalten; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln; einschalten; ermutigen; fördern; schleifen; schärfen; stimulieren; wetzen
aanzwiepen antreiben; auftreiben; wegtreiben
influisteren anregen; antreiben; aufjagen; einflüstern; eingeben; einhelfen; forttreiben; nötigen; prophezeien; raten; soufflieren; suggerieren; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; zuraten
ingeven anregen; antreiben; aufjagen; einflüstern; eingeben; einhelfen; forttreiben; nötigen; prophezeien; raten; soufflieren; suggerieren; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; zuraten anordnen; anregen; ausmachen; begeistern; bestimmen; diktieren; einflößen; einflüstern; eingeben; ermessen; geben; inspirieren; jemandem etwas verabreichen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; verabreichen; veranschlagen; verordnen; vorschlagen; vorschreiben; zuraten; überschlagen
jachten anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; wetzen
motiveren anfeuern; anspornen; antreiben; aufmuntern; ermuntern; ermutigen; motivieren; unterstützen
opdrijven anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; wegtreiben auftreiben; erhöhen; hochtreiben; in die Höhe treiben
ophitsen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufpeitschen; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; aufwiegeln; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
opjagen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen eilen; hasten; hetzen; wetzen
opzwepen antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen
souffleren anregen; antreiben; aufjagen; einflüstern; eingeben; einhelfen; forttreiben; nötigen; prophezeien; raten; soufflieren; suggerieren; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; zuraten
sterk prikkelen antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen
stuwen antreiben; drängen; forttreiben; vor sich hertreiben; vorwärtstreiben aufstauen; stauen
voortdrijven antreiben; auftreiben; wegtreiben
voortjagen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; wegtreiben
voortstuwen antreiben; drängen; forttreiben; vor sich hertreiben; vorwärtstreiben aufstauen; stauen
vooruitduwen antreiben; drängen; forttreiben; vor sich hertreiben; vorwärtstreiben vor sich hertreiben; vorwärts treiben
wegjagen antreiben; auftreiben; wegtreiben abtreiben; ausstossen; fortjagen; forttreiben; verbannen; verjagen; vertreiben; wegjagen

Synonyms for "antreiben":


Wiktionary Übersetzungen für antreiben:

antreiben
verb
  1. doen bewegen

Cross Translation:
FromToVia
antreiben aandrijven drive — cause a mechanism to operate
antreiben aandrijven actionnermettre en mouvement une machine, un appareil, etc.
antreiben aanzetten; aanzetten tot; activeren activer — Activer
antreiben de sporen geven; prikkelen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; opwekken; zwepen inciterpousser, déterminer à faire quelque chose.