Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. toebedelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für toebedelen (Niederländisch) ins Französisch

toebedelen:

toebedelen Verb (bedeel toe, bedeelt toe, bedeelde toe, bedeelden toe, toebedeeld)

  1. toebedelen (toewijzen; toekennen; gunnen; iets toekennen)
    assigner; attribuer; accorder; consentir; concéder
    • assigner Verb (assigne, assignes, assignons, assignez, )
    • attribuer Verb (attribue, attribues, attribuons, attribuez, )
    • accorder Verb (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • consentir Verb (consens, consent, consentons, consentez, )
    • concéder Verb (concède, concèdes, concédons, concédez, )

Konjugationen für toebedelen:

o.t.t.
  1. bedeel toe
  2. bedeelt toe
  3. bedeelt toe
  4. bedelen toe
  5. bedelen toe
  6. bedelen toe
o.v.t.
  1. bedeelde toe
  2. bedeelde toe
  3. bedeelde toe
  4. bedeelden toe
  5. bedeelden toe
  6. bedeelden toe
v.t.t.
  1. heb toebedeeld
  2. hebt toebedeeld
  3. heeft toebedeeld
  4. hebben toebedeeld
  5. hebben toebedeeld
  6. hebben toebedeeld
v.v.t.
  1. had toebedeeld
  2. had toebedeeld
  3. had toebedeeld
  4. hadden toebedeeld
  5. hadden toebedeeld
  6. hadden toebedeeld
o.t.t.t.
  1. zal toebedelen
  2. zult toebedelen
  3. zal toebedelen
  4. zullen toebedelen
  5. zullen toebedelen
  6. zullen toebedelen
o.v.t.t.
  1. zou toebedelen
  2. zou toebedelen
  3. zou toebedelen
  4. zouden toebedelen
  5. zouden toebedelen
  6. zouden toebedelen
en verder
  1. ben toebedeeld
  2. bent toebedeeld
  3. is toebedeeld
  4. zijn toebedeeld
  5. zijn toebedeeld
  6. zijn toebedeeld
diversen
  1. bedeel toe!
  2. bedeelt toe!
  3. toebedeeld
  4. toebedelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für toebedelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accorder gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen afspreken; afstaan; afstellen; afstemmen; akkoord gaan; autoriseren; doneren; gelijkschakelen; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; instemmen; inwilligen; laten; overeenbrengen; overgeven; permitteren; schenken; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen
assigner gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen bevelen; commanderen; dagen; dagvaarden; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; toewijzen; verordenen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
attribuer gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen autoriseren; toeschrijven; toewijzen; vergunnen
concéder gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen afstaan; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; overgeven; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen
consentir gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen akkoord gaan; akkoord gaan met; autoriseren; beamen; bevestigen; bijvallen; dulden; duren; fiatteren; gedogen; gelijk geven; getroosten; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; instemmen; inwilligen; kloppen met; laten; moeite doen; onderschrijven; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; permitteren; rugsteunen; staven; steunen; stroken; stroken met; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; veroorloven